Fluorhoudend blusschuim is een zeer effectief middel voor de brandweer en industrie. Maar het heeft ook nadelen. Het is slecht voor het milieu en de gezondheid. Daarom gaan veiligheidsregio’s, Brandweer en Bedrijfsbrandweer de komende jaren over naar een minder schadelijk, fluorvrij blusschuim. Dit stappenplan helpt jou de transitie soepel te laten verlopen. Het is ook een handige check als je al begonnen bent met de transitie.
De standaard is fluorvrij schuim. Fluorhoudend schuim wordt alleen gebruikt bij vooraf bepaalde incidenttypen.
De wet- en regelgeving op het gebied van fluorhoudende stoffen, waaronder blusschuim, wordt op korte termijn aangepast. Dit heeft voor de brandweer grote gevolgen.
Overweeg, in de lijn van het korte termijn handelingsperspectief, of fluorhoudend schuim concentraat (C6) kan worden vervangen door fluorvrij schuim concentraat (F3), of een nog milieuvriendelijker soort. In het geval van hosemasters of een andere voorziening op de tankautospuit is dit zeker haalbaar.
Bij de keuze voor C6 schuimconcentraat is het belangrijk om bij ieder incident het voordeel ten opzichte van de hardnekkige milieubelasting af te wegen. Houd daarbij ook rekening met mogelijke juridische en financiële consequenties. De kosten van een bodemsanering in verband met het verontreinigd bluswater zijn zeer hoog.
Op dit moment is er nog geen verbod op het gebruik van C6-schuimconcentraat tijdens een inzet. Dit verbod lijkt er wel binnenkort te komen. De brandweer moet volgens het huidige voorstel bijna alle inzetten met F3-schuimconcentraat uitvoeren.
Een uitzondering wordt gemaakt voor bepaalde incidenttypen zoals tankbranden. Zie de website van het Europees Agentschap voor Chemische stoffen (ECHA) voor actuele informatie.
Het verbod gaat verder dan gebruik. Ook de import van C6-schuimconcentraat in de Europese Unie zal verboden worden. De vraag is dan of er een overgangsperiode is. En zo ja, hoe lang deze is. Een overgangssituatie en een importverbod leidt tot slinkende voorraden in relatie tot slagkracht. De vraag is of de brandweer en de bedrijfsbrandweer klaar zijn voor de situatie: “De standaard is fluorvrij schuim, fluorhoudend schuim alleen bij vooraf bepaalde incidenttypen”.
Primair wordt schuim gebruikt voor blussing en het afdekken van een brandbare en/of toxische plas.
In de volgende gevallen kan, onder voorwaarden, schuim ook toegepast worden:
Temperen van brand in afwachting van voldoende slagkracht.
De transitie van C6 naar F3 is meer dan alleen het daadwerkelijk vervangen van het schuimconcentraat. Door de geheel andere eigenschappen van F3 schuimconcentraat is het van groot belang dat alle stappen op het gebied van schuimconcentraat tegen het licht te houden.
Uiteindelijk zal ook de keuze gemaakt moeten worden welke incidenten een regio zelf kan bestrijden. Stel als regio de volgende vragen:
Het wordt aanbevolen om een projectgroep in de eigen regio samen te stellen waarbij alle geledingen van de brandweer vertegenwoordigd zijn. Denk hierbij aan specialisten op het gebied van incidentbestrijding, risicobeheersing, materieel, vakbekwaamheid en operationele voorbereiding. Zorg voor repressieve kennis op het gebied van schuiminzet uit de pool bediener SB, OvD, HOvD en AGS. Een brede kijk aan de voorkant leidt tot het einddoel: een effectieve schuiminzet. Ook is op deze manier de kennis van de transitie C6 naar F3 breder bekend bij sleutelspelers binnen de eigen organisatie. Maak een projectplan en stel prioriteiten bij de vervanging van fluorhoudend schuimconcentraat naar fluorvrij.
Het regionaal risicoprofiel is het uitgangspunt om te komen tot een onderbouwde keuze voor de repressieve slagkracht en het daaruit voortvloeiende keuze voor schuimconcentraat.
Belangrijke aspecten die meegenomen moeten worden zijn onder meer de beantwoording op de volgende vragen: Stel jezelf onderstaande vragen om geen belangrijke aspecten die meegenomen moeten worden over het hoofd te zien:
Bepaal de huidige regionale slagkracht. Beoordeel dan of de uitgangspunten waarom gekozen is voor de slagkracht nog actueel zijn. Beoordeel vervolgens de regionale spreiding van de “schuimeenheden”. Voldoet de spreiding aan de huidige inzichten? Bepaal of de transitie van C6 naar F3 invloed heeft of kan hebben op bestaande structuren.
De beoordeling wordt mede gedaan aan de hand van maatgevende scenario’s van de eigen regio en landelijke afspraken zoals het Grootschalig Brandweer Optreden (GBO).
Bepaal de verhouding van de hoeveelheid schuimconcentraat en water bij mobiele systemen. Vaak is niet de hoeveelheid schuimconcentraat bepalend voor een effectieve inzet, maar de beschikking in tijd-tempo over voldoende water. De vraag is dus hoe voldoende water op de plaats incident wordt verkregen om het incident effectief te kunnen bestrijden. Niet alleen de eerste klap van een paar minuten, maar juist de inzet gedurende 15 of 30 minuten.
Naast capaciteit en spreiding zijn de volgende punten van belang om te beoordelen hoe back-up is geregeld binnen de organisatie. Beoordeel minimaal de volgende punten:
Op basis van het Regionaal Risicoprofiel en de daarin gestelde doelstellingen ga je verder met het kijken naar de maatgevende scenario’s die in de regio kunnen optreden.
Hoe maatgevende scenario’s bepalen:
De maatgevende scenario’s worden doorgenomen op realisme en haalbaarheid in tijd-tempo. In een aantal scenario’s is omdenken handig zoals ”uitbrand-scenario’s” en jezelf de vraag durven stellen: “Wat is mijn winst ten opzichte van de milieuschade”.
Vaak wordt gebruik gemaakt van een computerprogramma om zaken te modelleren. Op dit gebied bestaan veel applicaties met net andere rekenmethodes. Neem bij voorkeur een modelstof die veel voorkomend is in de regio en die representatief is qua hittestraling.
Toets aan de hand van verschillende application-rates. Als voorbeeld: reken met 4,1 /min/m² voor vaste leidingen, 6,5 l/min/m² voor mobiele systemen en 10,4 l/min/ m² voor mobiele systemen bij gebruik over de top dan wel in verband met een opgave van de fabrikant, gelet op een specifieke stof (bijvoorbeeld MTBE).
Let op dat een aantal stoffen bij specifieke SVM’s een application-rate vragen van mogelijk zelfs meer dan 10,4 l/min/m2 en daarmee het te bestrijden oppervlak enorm afneemt of bluscapaciteit moet worden vergroot.
Ga voor de berekeningen uit van 3% bijmenging en/of 6% bijmenging. Dit geeft een goed beeld over hoeveelheden. Houd rekening met 1% is sommige situaties.
Bepaal afstanden op basis van 3 kW/m²-hittestralingscontour (dit vraagt automatisch om een start met een defensieve aanval). Let op meteo-aspect. Tijdsduur 30 minuten bij zgn. diked area’s tenzij anders bepaald is.
Het afdekken van vloeistofplassen dient met middelschuim plaats te vinden. Uitgangspunt is dat de application-rate voor het blussen van brand groter is dan die voor afdekken met schuim. Het afdekken hoeft niet per se apart berekend te worden, ga uit van ca. 0,5 tot 2 liter/min/m².
Bepaal of op basis van de regionale risico’s een alcoholbestendig schuim noodzakelijk is. Zwaartepunten kunnen zijn: alternatieve brandstoffen, transport en industrie.
In het rapport Deelproject Schuiminzet en alternatieven zijn de basisscenario’s benoemd.
De onderstaande scenario’s zijn deels opgesteld als input voor genoemd rapport en kunnen gebruikt worden als aanvullende denkrichting.
Beoordeel eerst of een schuiminzet effectief gedaan kan worden. Hebben we voldoende schuimvoorraad? Of kiezen we voor het temperen van een brand/koelen omgeving in afwachting van voldoende schuim?
Als je kiest voor F3-schuimconcentraat voor een primaire blussing, overweeg dan op welke wijze het incident effectief bestreden kan worden.
Weeg de volgende punten mee in je keuze:
Meer informatie over het maken van afspraken voor een back-up lees je in het document ‘Bovenregionale publiek-private samenwerking tussen de overheidsbrandweer en bedrijfsbrandweren ten behoeve van industriële incidentbestrijding – Een verkenning van nut, noodzaak en mogelijkheden’.
Het is handig om eerst de eigen zaken goed op een rij te hebben voordat je contact opneemt met verschillende leveranciers. Hierdoor kun je gerichte vragen stellen waardoor je van de leveranciers betere en specifiekere informatie krijgt om tot je keuze te komen.
De keuze voor fluorvrij schuim is afhankelijk van veel factoren. Allereerst al de vraag of we praten over het vervangen van schuimvormend middel of over het nieuw aanschaffen van schuimblusvoertuigen (SB) en/of hosemasters met nieuw fluorvrij schuim.
Een aandachtspunt is dat het F3 voor de hosemaster van een ander merk en type kan zijn dan voor de schuimblusvoertuigen (SB’s). Gebleken is dat schuimvormend middel in een hosemaster niet automatisch hetzelfde presteert als in een schuimblusvoertuig. Dit door andere technieken in relatie tot viscositeit.
Om tot een weloverwogen keuze van een juist F3 te komen zijn ten minste de onderstaande zaken van belang.
Vraag altijd testcertificaten op. Sommige leveranciers geven zelfs schriftelijk aan dat hun product voldoet aan bepaalde normen, maar blijkt dat het product nog niet daadwerkelijk getest is.
EN-1568:2018 is in principe de hoofdnorm. Deze norm is voornamelijk bepalend voor de keuze en inzicht in de prestaties. Hierbij moeten de resultaten van de volgende twee delen worden beoordeeld:
In eerste aanleg wordt gedacht hier een zo hoog mogelijke score bereiken. De relatie tussen blustijd en de zgn. standtijd van svm zal meegewogen moeten worden. Tijdens praktijktesten is gebleken dat veel svm verbruikt werd voor het onderhouden van een schuimdeken, terwijl dit niet bij alle F3 merken/typen het geval zal zijn. Overweeg de vraag: wat is de winst van 1 minuut sneller blussen t.o.v. minder lang onderhouden schuimdeken?
I+ A : blustijd: 1,5 min, burn-back time > 10 min.
I A : blustijd: 3 min, burn-back time > 10 min.
II A : blustijd: 4 min, burn-back time > 10 min.
III : Geen forcefull application mogelijk (= niet geschikt geacht voor de brandweer).
Tot nu toe zijn maar een zeer beperkt aantal schuimconcentraten door LASTFIRE getest. Als dit wel het geval is dan zal de leverancier de resultaten kunnen aanleveren. De industrie vereist ten minste een ‘good’ of ‘acceptable’ resultaat. De reduced/poor resultaten worden beoordeeld als ongeschikt voor de industrie. Het wordt voor de brandweer geadviseerd deze lijn te volgen.
Weeg andere normen, zoals UL, IMO, ICAO, ISO, etc, mee in de prestaties als deze testen relevant zijn voor de risico’s in regio. Dit omdat de EN-normering uitgaat van een maximum prestatielevel, terwijl de overige normen uitgaan van minimale prestatie-eisen.
Daarnaast is er (deels) een overlap met de eerder genoemde relevante normen. Deze normen kunnen niet worden toegepast als vervanging van de bovengenoemde relevante normen.
Het is belangrijk om te weten dat de testen gedaan worden op een drietal stoffen, namelijk aceton, isopropylalcohol (IPA) en benzine. Het gevaar schuilt in het maken van een schuimvormend middel door een fabrikant met als doel een zo hoog mogelijke score, terwijl de werking bij andere stoffen beduidend minder kan zijn.
Vraag aan je leverancier voor welke stoffen F3 wel en niet geschikt is. Bepaal van tevoren welke stoffen in je regio voorkomen en representatief zijn. In enkele gevallen is in het verleden “gemakshalve ”verwezen naar stoffengroepen. Zo zou een test op ethanol gelden voor alle soorten alcoholen. Bij doorvragen bleek hier geen onderbouwing van bekend te zijn. Na een test bij een veiligheidsregio bleek dat niet alle alcoholen geblust konden worden, terwijl dit wel tevoren aangegeven was. Bekende probleemstoffen zijn onder meer tert-butylalcohol (TBA) en methyl-tert-butylether (MTBE). Tijdens de schuiminfodagen is aan de leveranciers gevraagd of een universeel type F3 bestaat. Een universeel werkend schuimvormend is namelijk zeer welkom bij incidenten waarbij brandweer zich niet kan voorbereiden op een bepaalde stof. Door alle uitgenodigde fabrikanten en/of leveranciers is aangegeven dat F3 schuimsoorten effectief werken in een bepaalde bandbreedte. Door een fabrikant werd aangegeven dat zijn product de gehele range zou bestrijken. Bijvoorbeeld een type A schuim is specifiek bedoeld voor vaste stoffen. Vloeistoffen zijn mogelijk wel te blussen, maar minder effectief dan met een B-schuim. Een ander voorbeeld is dat twee type B schuimen een andere bandbreedte hebben. Een type voor specifiek jetfuel en een andere die veel breder is.
Volgens ECHA bestaat een lijst met 70 schuimen zonder poly- en perfluoralkylstoffen (PFAS). Laat de leverancier/fabrikant schriftelijk bevestigen dat het product PFAS-vrij is. De leverancier/fabrikant is verder verplicht op het productinformatieblad bij samenstelling alle stoffen-mengsels-preparaten boven 1% aan te geven. De problematiek van schadelijke stoffen zit juist in stoffen < 1%. Die samenstelling wordt niet bekend gemaakt aan klanten (lees brandweer). Het wordt aanbevolen om het veiligheidsinformatieblad ook te toetsen met www.vib-check.nl.
Ken de samenstelling van je schuimconcentraat. Indien van bestaand schuimconcentraat of van nieuw aan te schaffen schuimconcentraat de gehele samenstelling (zie ook bovenstaand bij Rijkswaterstaat) niet bekend is dan je het risico dat fluorhoudende componenten (AFFF, FFFP, FP) aanwezig zijn in het blusschuim.
Zorg dat het monster representatief is voor de inhoud van een houder met schuimconcentraat (tank, IBC, vat). Weet je zeker dat het meegeleverde certificaat betrekking heeft op de gehele samenstelling? Voorkom problemen achteraf.
Het bedrijf Arcadis en de VU Amsterdam hebben bijvoorbeeld een analysemethode ontwikkeld om deze vragen te beantwoorden. Onbekend is of andere bedrijven dit ook kunnen.
Ook kan Arcadis vragen beantwoorden hoe bestaande blussystemen met fluorhoudende componenten te reinigen. Door het uitvoeren van metingen kan getoetst worden of de reiniging voldoende is geweest om het blussysteem te gaan gebruiken voor F3.
Voor meer informatie kijk op:
Daaruit blijkt vooral dat de vraag “Hoe schoon wil je het / moet het?” de prijs beïnvloedt. Hoe lager die waarde, hoe duurder uiteraard.
Het document over waar op de letten bij monstername:
Vergelijking en beschrijving van verschillende analysemethodes en een algemene toelichting over PFAS:
Met een PFAS-vrij verklaring kun je alle PFAS omvatten, mits goed verwoord. Dit zonder de technische beperkingen van een PFAS-analyse tegen te komen. Zelfs een TOP-analyse kan namelijk niet alle duizenden PFAS meten. [ter illustratie bron OECD onderverdeling PFAS invoegen] Daarnaast is een PFAS-vrij verklaring simpeler te begrijpen voor diegene die er niet zo in thuis zijn en is het arbeidsextensiever. Het hebben ervan geeft in de praktijk ook rust, omdat bepaalde schuimen daarmee zijn uitgesloten van dit vraagstuk.
Rijkswaterstaat zorgt als beheerder dagelijks voor voldoende schoon en gezond water in onze rivieren, meren en zeeën. Samen met andere waterbeheerders, zoals waterschappen maar ook de omgevingsdiensten wordt gekeken naar de waterkwaliteit.
De gevolgen van schuimconcentraat en/of schuim in oppervlaktewater kan van grote invloed zijn op de kwaliteit van het water. Bij C8 en C6 schuimen kan het gebruik generaties lang aangetoond worden, omdat deze stoffen slecht afbreekbaar zijn. Het nieuwe F3 heeft voor zover bekend minder schadelijke eigenschappen, echter zal de waterkwaliteit gedurende enige maanden zeer slecht zijn vanwege BOD en COD-problematiek.
Rijkswaterstaat is betrokken bij het deelproject en heeft deelgenomen aan de schuiminfo-dagen.
Rijkswaterstaat onderschrijft het standpunt van brandweer Nederland zoals genoemd in het korte termijn handelingsperspectief visie van brandweer Nederland “Fluorvrijschuim waar het kan, fluorhoudend schuim waar het moet”. Dit houdt concreet in dat op dit moment nog geblust kan worden met C6 als het echt noodzakelijk is.
Aandachtspunten zijn onder meer:
PFAS afbrekende bodembacterie:
Rijkswaterstaat is bekend met dit fenomeen maar maakt wel kanttekeningen:
Door Rijkswaterstaat WVL, Afdeling waterkwaliteit en natuurbeheerafdeling , kan het schuim getoetst worden. Je dient een msds aan te leveren en scenario’s.
Het productinformatieblad moet door de fabrikant/leverancier worden aangeleverd. Uit onderzoek blijkt dat productinformatiebladen per fabrikant/leverancier grote verschillen geven in aangeboden informatie. Wees alert op zaken die (mogelijk bewust) niet vermeld staan of (bewust) vaag zijn. Lees kritisch en stel gericht vragen aan de leverancier en/of fabrikant bij onduidelijkheid.
Beoordeel voor jezelf tenminste de punten uit de bijlage ‘Schuim Juni 2021’
Oefenschuim: Er is een oefenschuim-concentraat nodig, dat de eigenschappen van het blusschuim benadert en direct, zonder bijzondere handelingen, is toe te passen. Dit kan eventueel via een aparte tank en by-pass in de voertuigen t.b.v. het oefenen met schuim. Dit oefenschuim mag niet milieubelastend/toxisch zijn.
Onderhoud: het is een wens dat het bijmengpercentage periodiek en op een niet-milieubelastende wijze getest kan worden. Dit kan middels een ‘mimic/simulation foam’-concentraat dat de fluïde-eigenschappen van het blusschuim concentraat benadert.
Levering: Binnen welke termijn kan na een grootschalige inzet/ of verbruik de leverancier de aanvulling van het schuimconcentraat garanderen?
De transitie van C6 naar F3 betreft niet alleen grote schuim-bluseenheden maar uiteraard ook blusmiddelen als sproeischuimblusser en de hosemaster. Van uitermate groot belang is de impact op de effectieve werking van schuimblusvoertuigen en hosemasters. Bekijk hieronder de impact per type materieel. Denk in de transitie ook na over de vervanging van de draagbare handblussers op kazernes en voertuigen.
Op het moment dat gekozen is voor een F3 schuimconcentraat spelen er nog zaken op milieutechnisch gebied. Dit geldt vooral bij vervanging van C6 naar F3 in bestaand materieel. Ook bij aanschaf van nieuwe middelen zal een deel van de onderstaande punten relevant zijn.
Aandachtpunten bij de vervanging van schuimconcentraat van C6 naar F3 zijn:
Zorg dat het schuimconcentraat volgens opgave leverancier wordt opgeslagen. Laat het schuimconcentraat jaarlijks testen door een onafhankelijke instantie.
Bij aanschaf van grote volumes schuimconcentraat kan er verschil in kwaliteit zitten in. batches. Ga niet uit van een steekproef op bijvoorbeeld 1 IBC, maar laat alle IBC’s testen.
In gebouwen en op voertuigen zijn veelal nog sproeischuimblussers met C6 aanwezig. Deze kleine blusmiddelen kunnen in gebouwen vervangen worden door een milieuvriendelijke versie. Dit geldt ook voor de voertuigen. Daarbij kun je wel de vraag stellen of dit soort blusmiddelen nog op voertuigen thuishoren.
Het vervangen van schuimconcentraat in de hosemasters lijkt in eerste instantie vrij gemakkelijk. Helaas komt hier meer bij kijken. Schuimconcentraten met een hoge viscositeit werken in een hosemaster niet of slecht..
Uit door regio’s uitgevoerde testen met hosemasters met F3 bleek dat er behoorlijke verschillen waren in prestaties. In de testen werd het maatgevend scenario brand door lekkage brandstoftank auto gesimuleerd. Er werd getest met verschillende schuimtypen en hosemasters met toebehoren. Verder bleek dat bij gebruik van een zwaarschuimstraalpijp het schuim niet of nauwelijks presteerde. De middelschuimstraalpijp werkt goed, een nadeel is wel de beperktere worplengte in relatie tot stralingswarmte.
De keuze voor een bepaalde orrifice bij een schuimconcentraat is ook van groot belang. Gebleken is dat de beste keuze het snelste blust, maar wel meer SVM vraagt en daarom de theoretische bepaalde inzettijd / oppervlakte halveert.
Een ander kritisch punt bij het gekozen schuimconcentraat is de werkdruk om een optimaal resultaat te krijgen.
Voor oefendoeleinden kun je kiezen voor dedicated-hosemasters met oefenschuim. Op deze manier wordt voorkomen dat het milieu belast wordt met F3.
Meer informatie vind je in ‘Hosemaster en fluorvrij schuim’.
Let bij het vervangen van SVM niet alleen op bekende aandachtspunten zoals viscositeit, maar ook op “nieuwe” aandachtspunten zoals elasticiteit. Stem het gebruik van het SVM af met de maker van FireDos. Het is namelijk een relatief fragiel systeem. Algemene zaken waar rekening mee gehouden kan worden is bij het installeren van nieuwe proportionele bijmensystemen is het laten uitvoeren van het systeem met dikkere leidingen en het lager plaatsen van de pomp, waardoor het SVM een voordruk heeft, waardoor het makkelijker door het systeem gaat.
Voer bij bestaande systemen een refractietest uit: Niet bij alle F3 typen zal een bestaand FireDos systeem dat aangepast moeten worden. Controleer of de fysische eigenschappen van het SVM goed genoeg zijn om door het bestaande systeem te komen. Verricht voorafgaand meerdere blustesten en typen SVM. Het één op één vervangen van SVM is, net als bij de Hosemaster,niet haalbaar.
Bij schuimblus-eenheden speelt dezelfde problematiek als bij de hosemaster. Ook hier speelt de viscositeit een rol. Een belangrijk punt is dat schuimconcentraat in de tank homogeen van samenstelling is. De rol van leidingwerk, wrijvingsverliezen en gebruik van type pomp is van groot belang. Denk hierbij ook aan het aanzuigen vanuit een externe IBC met repressief schuim of oefenschuim.
10.4.1 Refractiemeting
De refractiemeting, waarmee de bijmenging van het voertuig kan worden vastgesteld, wordt uitgevoerd de gangbare testmethode. In deze methode wordt op basis van een tweetal referentiemetingen. Hierbij wordt de refractie van licht gemeten in mengsels waarvan de samenstelling precies bekend is. Daarvoor wordt het gebruikte bluswater gemengd met een bekende hoeveelheid schuimconcentraat. Deze waarden worden in een grafiek gezet, waartussen een calibratielijn wordt getrokken. Zodra het voertuig voldoende schuim geeft wordt een beetje premix afgetapt. Dit premix wordt in de refractiemeter gedaan en wordt met behulp van de calibratielijn bepaald wat de daadwerkelijke concentratie schuimconcentraat in de premix is.
10.4.2 Expansievoud
De expansievoud wordt conform de EN1568 bepaald met behulp van een schuin lopend roestvrijstalen bord. Op het bord zijn 2 geleiders aangebracht. Onder de geleiders is een pot gezet. Tijdens een test wordt op het bord gespoten, het aflopend schuim wordt opgevangen in de pot. De pot wordt na afloop gewogen. Bij bekend volume van de pot en het geconstateerde gewicht wordt de expansievoud berekend.
Zie ook NFPA 11 hoofdstuk 12.3 en bijlage D.
Bij reguliere oefeningen moet altijd oefenschuim gebruikt worden. Denk daarbij na over hoe oefenschuin en repressief schuim gescheiden in het systeem ingebracht kan worden, om zo contaminatie te voorkomen. Ook het gebruik van oefenschuim zal in de nabije toekomst aan regels gebonden zijn.
Mimic schuim is bedoeld om mobiele- en stationaire systemen te testen zonder gebruik te maken van blusschuim. Mimic schuim is een viskeus testschuim dat het mogelijk maakt om huidige bijmengsystemen te testen. Een goed mimic schuim heeft ongeveer dezelfde eigenschappen als de in gebruik zijnde schuimen, zoals verschuiming en viscositeit. Let op bij transitie van C6 naar F3 of dit nog klopt. Met mimic schuim kunnen zaken als schuimstraalpijpen, monitoren en schuimgeneratoren worden getest.
Andere elementen om ook nog op te letten in je keuze voor het juiste schuim zijn: Vakbekwaamheid, ARBO-aspecten en Juridische aspecten. Lees hieronder meer per onderdeel.
Vakbekwaamheid is altijd al een zeer belangrijke voorwaarde geweest voor het effectiefwerk et schuimvormend middel. Het vakbekwaam worden en blijven is van toepassing op alle functies die betrokken zijn bij een schuiminzet, te weten van manschap tot en metHOvD.
Het wordt aanbevolen om al het repressief personeel mee te nemen in de transitie van fluorhoudend schuim naar fluorvrij schuim. Personeel van de afdeling materieel moet geïnstrueerd te worden op het gebied van het werken met F3 maar zeker ook op onderhoud, reparatie en aanpassing aan materieel.H et is sterk aan te bevelen om de kennisgroep door een specialistische opleider bij spijkeren op het thema schuim. Het voordeel is dat iedereen bij de start minimaal dezelfde kennis heeft. Ook voor sleutelspelers van repressie is een dergelijke opleiding puur winst.
Zorg voor maatwerk bij de implementatie. Maak instructiekaarten en/of instructievideo’s.
Lees voor aanvullende informatie de volgende documenten:
In principe moeten de regio’s en de bedrijfsbrandweren ook in de huidige situatie voldoen aan het gestelde krachtens of bij de Arbeidsomstandighedenwet inzake schuimconcentraat.
Gelet op de ingrijpende vervanging van schuimconcentraat, waarbij Arbo-gerelateerde zaken opnieuw bekeken moeten worden, is nu een goed moment aangebroken om te zien waar de regio en/of bedrijfsbrandweren nu staan. Beoordeel of Arbo-gerelateerde zaken aangepast en/of verbeterd moeten worden.
Kijk hier voor aanvullende informatie over o.a. wetgeving, voorzorgsmaatregelen en PBM’s. (schuim juni 2021 document)
Het voorkomen van milieuschade en bekend zijn met mogelijke juridische gevolgen is voor iedereen van groot belang. Dit belang neemt op dit moment alleen maar toe en zal ook alleen maar groter worden naarmate regelgeving de transitie van C6 naar F3 schuim verplicht. Zowel overheidsdiensten als Rijkswaterstaat, Waterschappen en Omgevingsdiensten als commerciële partijen zijn (in)direct betrokkenen.
Kan de brandweer door een bedrijf of een verzekeraar aansprakelijk worden gesteld voor milieuschade als gevolg van een schuiminzet? Dit is wettelijk gezien mogelijk. De brandweer zal moeten beargumenteren waarom fluorhoudend schuim is gebruikt en waarom bijvoorbeeld niet is gekozen voor oplossingsrichtingen als een uitbrandscenario of door C6 te vervangen door F3.
De wet- en regelgeving op het gebied van fluorhoudende stoffen, waaronder blusschuim wordt op korte termijn aangepast. Dit heeft voor de brandweer grote gevolgen.
In de lijn van het korte termijn handelingsperspectief dient overwogen te worden of fluorhoudend schuim (C6) vervangen kan worden door fluorvrij schuim (F3) of een nog milieuvriendelijker schuimsoort. In het geval van hosemasters of andere voorziening op de tankautospuit wordt dit zeker als haalbaar geacht.
Indien gekozen wordt voor C6 schuimconcentraat dient bij ieder incident te worden afgewogen wat het voordeel is van een C6-schuiminzet t.o.v. de persistente milieubelasting. Houdt rekening met mogelijke juridische en financiële consequenties. De kosten van een bodemsanering in verband met het verontreinigd bluswater zijn zeer hoog.
Op dit moment is er nog geen verbod op het gebruik van C6-schuim tijdens een inzet. Dit verbod lijkt er wel binnenkort te komen. De bedrijfsbrandweer zal volgens het huidige voorstel nagenoeg alle inzetten met F3-schuim moeten uitvoeren. Een uitzondering wordt gemaakt voor bepaalde incidenttypen als tankbranden.
Het verbod gaat verder dan gebruik. Ook import van C6-schuimconcentraat in de Europese Unie zal verboden worden. De vraag is dan of er een overgangsperiode is en zo ja, hoe lang de overgangsperiode is. Een overgangssituatie en een importverbod leidt tot slinkende voorraden in relatie tot slagkracht. De vraag is of de brandweer en de bedrijfsbrandweren/bedrijven klaar zijn voor de situatie “De standaard is fluorvrij schuim, fluorhoudend schuim alleen bij vooraf bepaalde incidenttypen”.
Primair wordt schuim gebruikt voor blussing en het afdekken van een brandbare en/of toxische plas.
In de volgende gevallen kan, onder voorwaarden, schuim ook toegepast worden:
De transitie van C6 naar F3 is meer dan alleen het daadwerkelijk vervangen van het schuimvormend middel. Door de geheel andere eigenschappen van F3 schuimvormend middel is het van uitermate groot belang alle stappen op het gebied van schuim tegen het licht te houden.
Uiteindelijk zal ook de keuze gemaakt moeten worden welke incidenten een bedrijfsbrandweer zelf kan bestrijden. Wees bedacht op het verschil tussen een vrijwillige en een aangewezen bedrijfsbrandweer. De aangewezen bedrijfsbrandweer heeft geen keus om te kiezen voor een uitbrandscenario, want moet zijn bedrijfsbrandweer scenario’s bestrijden. Stel als bedrijfsbrandweer de volgende vragen:
Indien de bedrijfsbrandweer optreedt als een back-up voor de overheidsbrandweer, dient tevoren een constructie opgesteld te worden, bijvoorbeeld een PPS, waarbij afspraken zijn gemaakt over de wederzijdse inspanning, verplichtingen, verantwoordelijkheden en kosten.
Aanbevolen wordt om binnen het eigen bedrijf een projectgroep uit alle geledingen van de bedrijfsbrandweer samen te stellen. Denk hierbij aan specialisten op het gebied van incidentbestrijding, risicobeheersing, materieel, vakbekwaamheid en operationele voorbereiding. Zorg voor repressieve kennis op het gebied van schuiminzet. Door een brede kijk aan de voorkant leidt dit uiteindelijk tot een verwezenlijking van het einddoel, zijnde “een effectieve schuiminzet”. Ook is de kennis van de transitie C6 naar F3 breder bekend bij sleutelspelers binnen de eigen organisatie.
Het bedrijfsrisicoprofiel is het uitgangspunt om te komen tot een onderbouwde keuze voor de repressieve slagkracht en het daaruit voortvloeiende keuze voor schuimconcentraat van een specifiek bedrijf (of clusterbedrijven).
Met behulp van scenario’s uit veiligheidsstudies, quantitative risk assessment (QRA), bedrijfsbrandweerrapportage, veiligheidsrapport, etc. kunnen maatgevende scenario’s worden bepaald voor het gebruik van blusschuim. Dit gaat niet alleen over de inzet van een bedrijfsbrandweer met mobiele middelen, maar ook over het gebruik van blusschuim in stationaire installaties bij bijvoorbeeld tankopslagen, tankputten, laad-/losplaatsen of andersoortige opslagen met gevaarlijke stoffen.
Naast de brandbestrijdingsscenario’s moeten ook de scenario’s waarbij toxische plassen worden afgedekt met blusschuim worden beschouwd. Het uitgangspunt voor bedrijven en bedrijfsbrandweer luidt net als bij de brandweer “Fluorvrijschuim waar het kan, fluorhoudend schuim waar het moet”. De bedrijven geven op dit moment zelf aan dat dit aangevuld wordt met “Kies voor F3 indien de werking aantoonbaar goed en getest is” De vraag is of de bedrijfsbrandweer/bedrijven klaar zijn voor de situatie “De standaard is fluorvrij schuim, fluorhoudend schuim alleen bij vooraf bepaalde incidenttypen”.
De uitwerking van de scenario’s is tevens de basis voor het opstellen van uitgangspunten en prestatie-eisen van het blusschuim.
De uitwerking van de scenario’s is vormen de basis voor het opstellen van uitgangspunten en prestatie-eisen van het blusschuim. Het LEC BRZO verwijst voor het opstellen van geloofwaardige en maatgevende bedrijfsbrandweerscenario’s naar:
Voor meer informatie raadpleeg het LEC BRZO.
Bij stationaire installaties kan gebruik worden gemaakt van reeds opgestelde Uitgangspuntendocumenten (UPD’s), waarin de beoogde prestaties al zijn vastgelegd. In de maatgevende scenario’s worden zaken uitgewerkt zoals:
Vaste systemen zijn vaak uitgelegd op één specifiek scenario, met één specifieke brandstof (dit kan ook mengsel zijn).
De uitgangspunten van vaste systemen zijn veelal vaak vastgelegd in een uitgangspuntendocument (UPD). Anders is het wijs dit alsnog te doen.
Dit UPD geeft inzicht in de wijze van bestrijden, benodigde tijdsduur, application rate, veilige inzet, te overbruggen afstanden, snelheid van optreden, wijze van applicatie (hard/zacht), benodigde alcohol bestendigheid, type verschuiming (zwaar, middel, licht schuim), bluswateropvang, etc.
In dit UPD zou aandacht moeten zijn/komen voor de afweging of gebruik gemaakt kan worden van een F3-schuim, of dat het gerechtvaardigd is een fluor-schuim te gebruiken.
Overweeg per scenario (dus per installatie) of een F3-schuim mogelijk is. Ook bij installaties die gezamenlijk één schuimvoorraad benutten. Maak daarna met alle aparte beschouwingen de afweging of een gecombineerde schuimvoorraad nog verantwoord is en welk type schuim op welk installatie(deel) gebruikt gaat worden.
Let op: Nieuwe uitgangspunten moeten aan het bevoegd gezag worden voorgelegd.
Mobiele systemen zijn vaak uitgelegd voor meerdere scenario’s, op meerdere locaties op het bedrijf. Ze kunnen bediend worden door een brandweer of bedrijfsbrandweer
De uitgangspunten van mobiele systemen moeten per scenario vastgelegd zijn in een inzetplan.. Als dit niet het geval is, is het verstandig dit alsnog te doen.
Een inzetplan moet inzicht geven in de wijze van bestrijden, benodigde tijdsduur, application rate, veilige inzetlocatie(s), te overbruggen afstanden, snelheid van optreden, wijze van applicatie (hard/zacht), benodigde alcohol bestendigheid, type verschuiming (zwaar, middel, licht schuim), bluswateropvang, etc.
Weeg in het inzetplan of scenario af of je gebruik kan maken van een F3-schuim, of dat het gerechtvaardigd is een fluor-schuim te gebruiken. Per scenario (of inzetplan) moet apart overwogen worden of een F3-schuim mogelijk is.
Daarna moet met alle aparte beschouwingen de afweging gemaakt worden of een gecombineerde schuimvoorraad nog verantwoord is en welk type schuim bij welke inzet gebruikt gaat worden.
Dit kan leiden tot een aparte fluorvrij en fluor-schuim voorraad, waarbij de bedrijfsbrandweer (of overheidsbrandweer) afhankelijk van de vooraf gekozen strategie het bedoelde schuim gebruikt voor de inzet. Let op de foutgevoeligheid, dus weeg dat mee in de keuze.
Let op: Wijzigingen moeten mogelijk aan het Bevoegd gezag worden voorgelegd (in het kader van milieu of bedrijfsbrandweer).